Is er een wooncrisis in Rotterdam?

Ja! Is het korte, maar krachtige antwoord dat naar voren komt uit de inleidende presentaties van stadsgeograaf Els Desmet, straat- en eilandarts Michelle van Tongerloo en theaterpedagoog Luc Opdebeeck, alsook de opvolgende gesprekken in digitale breakout rooms. In deze expertmeeting wordt dieper ingaan op wat er speelt omtrent wonen in de stad, wat de consequenties zijn van de huidige situatie en worden pogingen gedaan om tot mogelijke oplossingen te komen.

Dat deze vraag, spijtig genoeg, enigszins rethorisch is mag duidelijk zijn gezien het grote aantal deelnemers en de diversiteit en urgentie van de problematieken dat in de gesprekken aan bod komt. Gespreksleider Bart Cosijn formuleert treffend de centrale vraag: Welke dilemma’s moeten we scherp krijgen om het gesprek goed te voeren?

Kijk hieronder de expertmeeting terug:

 

Toegang tot de stad

“De grond behoort ons allen toe”, is een uitspraak van de Rotterdamse wederopbouwarchitect Lotte Stam Beese en lag ten grondslag aan haar ontwerpfilosofie. Deze gedachte is in een overhitte woningmarkt echter ver te zoeken. Els Desmet licht toe: “Dit komt ten dele door de terugtreding van de overheid en de decentralisatie van overheidstaken naar gemeenten, wat vaak gepaard gaat met bezuinigingen. Eén van de manieren voor gemeenten om geld te verdienen is middels het verkopen van grond. Naast een financiële transactie, verschuift hiermee ook het eigenaarsschap van publiek naar privaat, wat tevens betekend dat het zeggenschap en de mogelijkheden tot regulering van de gemeente over wat er kan en mag op dat stukje grond beperkter worden. Daarnaast gaan door dit mechanisme ook de grondprijzen omhoog, wat zich mogelijk doorvertaalt in de hieropvolgende ontwikkeling van woningen.” Een knelpunt, signaleert Desmet die als onderdeel van het projectteam van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLI) recent het advies Toegang tot de stad publiceerde. Dit agenderende advies kwam voort uit signalen dat ondanks de nog steeds toenemende populariteit van steden er wel iets aan de hand is op het gebied van de toegankelijkheid van de stad.

Bij het opstellen van het advies heeft de RLI gekeken naar drie sleutelfuncties die voorwaardelijk zijn voor toegang tot de stad: 1) publieke voorzieningen bestaande uit (openbare) buitenruimtes als parken en binnenruimtes als bibliotheken, 2) wonen als thuis- en uitvalsbasis en 3) vervoer om je te verplaatsen in de stad en middels (openbare) vervoersmiddelen kernfuncties te kunnen bereiken. Bij al deze drie sleutelfuncties zijn er de afgelopen jaren steeds meer knelpunten ontstaan die de toegang tot de stad moeilijker maken. Eén van de hoofdconclusies van het advies is dat het voor mensen moeilijker is geworden om deel te nemen aan de stad, omdat de toegang tot vervoer en publieke voorzieningen afgenomen is. Vanwege bezuinigingen is het landschap van publieke voorzieningen verschraalt, maar ook is 20% van de kwetsbaarste wijken in steden, die zich vaak aan de randen van de stad bevinden, slecht ontsloten middels openbaar vervoer. Hierdoor is, voornamelijk laaggeschoold, werk, maar zijn ook scholen of ziekenhuizen slecht ontsloten door openbaar vervoer. Deze optelling leidt tot onrechtvaardige verschillen en dient door ander beleid gekenterd te worden, omdat dit volgens Desmet ook slecht is voor de samenleving als geheel.

De woningmarkt ontregeld

Een andere hoofdconclusie uit het advies is dat ook de toegankelijkheid van de woningmarkt steeds minder wordt. De stand van de woningmarkt, als die al als markt beschouwd zou moeten worden noemen de deelnemers, is problematisch. Dit begint bij de grondprijzen die onder druk staan, maar ook komt ook door de schaarste aan beschikbare grond en woningen. Het aantal mensen dat in de stad wil wonen is namelijk groter dan de bouwproductie op dit moment aankan, dientengevolge stijgen de huur- en koopprijzen sneller dan de inkomens. Als de gemeente de grond in handen heeft is het aftoppen van de huur om bereikbare woningen te maken mogelijk, echter is dit op veel plekken in de stad niet het geval. Gemeenten sturen langszaam wel meer aan op middenhuur, maar dit komt moeilijk van de grond en vraagt om actiever en dwingender overheidsbeleid is de conclusie van één van de deelnemers.

Ook de situatie in de koopsector is onhoudbaar, waarbij het ook voor tweeverdieners steeds moeilijker wordt om een hypotheek te krijgen voor een woning in de stad. Voor alleenstaanden is dit vaak al helemaal onbereikbaar, terwijl de huishoudenssamenstelling en woonwensen in Nederland zich paradoxaal genoeg significant doorontwikkeld naar meer eenpersoonshuishoudens.[1] Eén van de conclusies uit het gesprek is dat om dit tegen te gaan ook hier overheidsbeleid voor nodig is. Er wordt door gespreksdeelnemers gerefereerd aan de regulering van het instaptarief voor koop met, bijvoorbeeld, premie-koop, zoals in de jaren ‘70-‘80 om zo gaten van enkele tienduizenden euro’s die, bij het ontbreken van giften of erfenissen, moeilijk te overbruggen zijn.[2] Bovendien worden giften of erfenissen vaak ingezet om te overbieden op woningen wat prijsstijgingen weer in de hand werkt.[3] Dit overbieden leidt er in sommige gevallen ook toe dat mensen bieden op een woning die te groot of te duur is om vervolgens een deel van de woning onder te verhuren, blijkt uit een anekdote van één van de deelnemers. Een strategie die aangewend wordt om überhaupt in de stad te kunnen wonen, maar waardoor bijgevolg vierkante meters aan volwaardige woningen onttrokken worden aan de woningmarkt.

Tot slot de sociale woningbouw. Van oorsprong werd deze, voortvloeiend uit de Woningwet van 1901, begin twintigste eeuw ontwikkeld en gezien als een prima woning voor de middenklasse merkt een deelnemer op. In Oostenrijk geldt dit nog steeds zo en is men zelfs trots op deze publieke voorziening.[4] Daar waar Nederland ooit samen met Oostenrijk als lichtend voorbeeld voor sociale woningbouw gold, is sociale woningbouw in Nederland heden ten dagen echter verworden tot ‘afvoerputje’ van de maatschappij en wordt hier ook naar gehandeld. Zo neemt het aantal sociale huurwoningen af middels verkoop of sloop, wat voortkomt uit actief gemeentelijk en overheidsbeleid, alsook die van corporaties, om het aantal sociale huurwoningen te reduceren.[5] Dergelijk beleid wordt ondermeer gestimuleerd door de ‘verhuurdersheffing’, een belasting op sociale huurwoningen, wat er vervolgens toe leidt dat woningcorporaties minder nieuwe woningen kunnen ontwikkelen.[6] Dit terwijl de vraag naar, en daarmee de wachtrijen voor, sociale huurwoningen toenemen. Als gevolg kunnen niet alleen de meest kwetsbare, maar een groeiende en diversere groep aan mensen moeilijk tot geen dak meer boven het hoofd vinden.

Toenemende dak- en thuisloosheid

Het vanzelfsprekende gevolg hiervan is dat dak- en thuisloosheid in Nederland toe neemt, wat ondertussen rond de 40.000 mensen is. Een aantal dat volgens het CBS in de afglopen tien jaar is verdubbelt.[7] Michelle van Tongerloo, straatarts in Rotterdam en tijdelijk eilandarts op Sint Eustachius, merkt vanuit haar dagelijkse praktijk dat de problemen fors toenemen en dat de kloof tussen arm en rijk steeds groter wordt. Daarnaast heeft Van Tongerloo ondervonden dat de groep mensen dat op straat komt te staan niet alleen groter wordt, maar ook diverser. Als straatarts krijgt ze niet alleen te maken met verslaafden, maar juist met een dwarsdoorsnede van de bevolking, waaruit is op te maken dat dakloosheid iets is wat een ieder kan overkomen. Zelfs voor mensen waarvan dit niet snel voor mogelijk wordt gehouden, maar door een cascade van pech wel gebeurt. De aanleiding is vaak een ingrijpende gebeurtenis in iemands leven, zoals een scheiding, waarbij dakloosheid één van de eerstvolgende stappen is in een neerwaardse spiraal waar je moeilijk uit lijkt te komen. Volgens Van Tongerloo komt dit deels door de versplintering van de hulpverlening, wat het tevens tot een complexe “bureaucratie” maakt.

Het bewustzijn over de misstanden in de zorgverlening is de laatste tijd wel groter geworden merkt Van Tongerloo op, maar er kan nog weinig mee gedaan worden om de huidige situatie te bevorderen. Als straatarts kan ze mensen geen woning, maar wel een plek aanbieden op een slaapzaal. Daar gaat men echter eerder achteruit dan vooruit. De leefomstandigheden zijn er zwaar en het draait er echt om overleven. Ze heeft wel directe lijnen met hulpverleners en de gemeente, wat de bereikbaarheid tot hulp bevorderd, maar ook die loketten hebben geen woningen in hun broekzak zitten. Frustrerend, want het hebben van een woning biedt een stabiele basis om vervolgens aan andere problemen te werken. Van Tongerloo heeft zich in Housing First verdiept, waarvan wetenschappelijk bewezen is dat het goed werkt.[8] Volgens Van Tongerloo is er echter zo veel van de sociale voorzieningenstructuur afgebroken middels bezuinigen dat Housing First slechts een pleister op de wond is, te bedenken dat de coronacrisis nog meer tekorten zal geven.

Over papieren en mensen die niet mogen wonen

Luc Opdebeeck, oprichter en theaterpedagoog bij stichting Formaat rekt het gesprek verder op door de aandacht te richten op statuslozen in Rotterdam. Met zijn stichting maakt hij middels participatief drama ingewikkelde thema’s bespreekbaar. Zo heeft hij de interactieve tentoonstelling Mensen en papieren in de Pauluskerk gemaakt over Rotterdammers zonder papieren en de taal, het systeem en de mens achter het label ‘ongedocumenteerd’. Volgens Opdebeeck leven er in Rotterdam naar schatting tussen de 10 en 15.000 mensen zonder papieren en is het beleid erop gericht om deze mensen terug te sturen naar het land van herkomst, terwijl ze al jaren in Rotterdam wonen. Opdebeeck beschrijft de vaak zeer schrijnende woonstituatie van deze mensen, waarbij ze bijvoorbeeld een bezemkast voor €200,- per maand huren waar ze ieder moment uit gezet kunnen worden. Uit zijn onderzoek heeft Opdebeeck opgemaakt dat er steeds minder plekken in de stad zijn om de aller kwetsbaarste mensen op te vangen en dat de weinige baantjes die er zijn door de coronacrisis ook verdwenen zijn, waardoor deze ‘onzichtbare’ groep mensen, naast een mogelijke corona infectie en slechte toegang tot zorg, nog verder in de problemen raken. Opdebeeck is dan ook groot voorstander van een ‘stadspaspoort’ die ongedocumenteerden het recht en de mogelijkheid geeft om van een minimum basisfaciliteiten in de stad gebruik te maken, gestoeld op de universele rechten van de mens waar minima aan inkomen, onderdak, scholing en zorg genoemd worden, maar nog lang niet altijd aan voldaan wordt.[9]

Na de drie inleidende presentaties is door de deelnemers in kleinere groepen de meervoudige problematiek omtrent de woningcrisis verder uitgediept en op elkaar betrokken, maar is ook nagedacht over mogelijke oplossingen. Hieruit komen een aantal conclusies naar voren op twee hoofdlijnen: 1) vanuit een zorgbehoevende situatie weer zelfstandig wonen en 2) het ontwikkelen van woningen in de stad.

Vanuit zorg weer zelfstandig wonen

Uit ondermeer de inleidende presentatie van Michelle van Tongerloo kwam naar voren dat een groeiende en diverser wordende groep dak- en thuislozen ook de zorgbehoeften gevarieërder worden. Een programma als Housing First zou kunnen helpen om budget, middelen en uren vrij te maken en effectiever in te zetten, concluderen de deelnemers. Door in tegenstelling tot standaardisering van de zorg en zorgtrajecten meer op basis van de verschillen in zelfredzaamheid te behandelen waarbij zelfredzame lichte gevallen met onder meer een woning op weg worden geholpen en zwaardere gevallen intensievere zorg krijgen. Hierbij moet wel voorkomen worden dat er leefbaarheidsproblemen in wijken ontstaan merken de deelnemers op, omdat mensen die in complexe situaties zitten of eruit komen vaak geclusterd worden in sociale woningbouw. Als sociale woningbouw weer een veel gangbaardere vorm van wonen zou zijn, waar gemengde bewoning mogelijk is, wordt het beter mogelijk om mensen in complexe situaties beter te spreiden over verschillende milieus. Iets wat ook wordt tegengewerkt door het inkrimpen van het sociale sociale woningbouwbestand, het gegeven dat woningcorporaties zelf niet meer mogen ontwikkelen en dat er veel scheefwoners zijn door het groeiende gat tussen sociale woningbouw en huren op de vrije markt.

Ontwikkelen van wonen

Om dit te bevorderen kunnen veranderingen op de woningmarkt niet uitblijven. Zo wordt tijdens het gesprek de rol van projectontwikklaars ter discussie gesteld, alsook het accent dat ligt op (grote) investeerders van buiten de stad, in plaats van burgers. Er wordt door de deelnemers geconstateerd dat er gewerkt dient te worden aan de verbinding van het van boven- en onderaf aan de stad werken, door in aanvulling op visies voor de stad als geheel ook woon- en wijkvisies te formuleren, zoals gedaan is door het initiatief Mooi, Mooier, Middelland. Daarnaast moet er volgens de deelnemers creatiever over alternatieve manieren van het ontwikkelen van de stad nagedacht worden en moet dit gesprek collectiever worden waarbij zowel de gemeente als, corporaties, ontwikkelaars, huurders, kopers, etc. gezamenlijk na denken over diverse en duurzame woningen en woonvormen. Er is actie op zowel de korte als de lange termijn nodig. Op de korte termijn worden tijdelijke woningen als containerwoningen genoemd, maar ook het creatiever omgaan met leegstaande woon- en winkelpanden. Een ander voorbeeld dat genoemd wordt is het project Onder de Pannen waarbij iemand die te groot woont een dakloze in huis neemt of een kamer verhuurd aan een jongere op zoek naar woonruimte, zonder gekort te worden op uitkeringen of toeslagen. Wet- en regelgeving houdt dit nog tegen, maar met toestemming van de corporatie en bij wijze van experiment wordt dit uitgeprobeerd in Amsterdam.

Tot slot, refereerden enkelen in het licht van de grootschalige woningbouwopgave aan een grote institutionele impuls vergelijkbaar met de Woningwet van 1901 of een nationaal woonfonds om de voorwaarden te creëren dat er voldoende betaalbare en duurzame woningen gerealiseerd gaan worden. Om hiertoe te komen dienen de ethische kwesties die ten grondslag liggen aan de problematiek die aan bod is gekomen in deze sessie expliciet gemaakt te worden met vragen als: Wat voor een stad wil Rotterdam zijn? Juist door het stellen van dit soort fundamentele vragen kunnen we werken aan het Rotterdam als rechtvaardige en toegankelijke stad. Een stad is namelijk een bepaalde concentratie van mensen en activiteiten, maar ook een emancipatoire plek waar je jezelf (her)uit kunt vinden en biedt met zijn anonimiteit ook kansen aan mensen die niet in een strak keurslijf willen lopen.[10] Om dit te blijven dient de stad toegankelijk te zijn voor een grote diversiteit van mensen en groepen met verschillende achtergronden en inkomens.